NEUROLOGIE

Het HaNDL-syndroom: een update

TNN - jaargang 124, nummer 4, juni 2023

J. van Crevel , dr. J. den Haan , drs. R. Hemmes , drs. B.J. Kerklaan

SAMENVATTING

Het ‘headache and neurological deficit with cerebrospinal fluid lymphocytosis’ (HaNDL)-syndroom is een ziektebeeld waarbij patiënten zich presenteren met hoofdpijn en acuut ontstane neurologische uitvalsverschijnselen. Er wordt een lymfocytaire pleiocytose in de liquor gezien. In deze bijdrage wordt op basis van 2 casussen en literatuuronderzoek de nieuwe rol van beeldvormend onderzoek in de diagnostiek van HaNDL-syndroom beschreven. Afwijkingen op beeldvorming zijn niet langer een exclusiecriterium. Specifieke afwijkingen op MRI/CT-perfusie en MRI kunnen in de juiste klinische context ondersteuning bieden aan de diagnose. De onderliggende pathofysiologie blijft onderwerp van discussie, waarvan de leidende theorieën uiteen worden gezet in dit artikel.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(4):141–7)

Lees verder

Ipsilaterale extracraniële carotisstenose bij patiënten met een acuut herseninfarct: wel of niet stenten tijdens endovasculaire trombectomie?

TNN - jaargang 124, nummer 3, mei 2023

drs. S.L. Collette , drs. J. Hellegering , dr. I.R. van den Wijngaard , dr. P.J. Nederkoorn , prof. dr. C.J. Zeebregts , prof. dr. R.A.J.O. Dierckx , dr. J.C. de Groot , dr. R.P.H. Bokkers , dr. M. Uyttenboogaart

SAMENVATTING

Een aanzienlijk deel van de patiënten met een ‘transient ischemic attack’ (TIA) of niet-invaliderend herseninfarct in de anterieure circulatie heeft een ipsilaterale extracraniële carotisstenose. Behandeling van een dergelijke carotisstenose kan noodzakelijk zijn om een recidief TIA of herseninfarct te voorkomen. Tot de behandelmogelijkheden behoren een carotisendarteriëctomie (CEA) of het plaatsen van een carotisstent (‘carotid artery stenting’, CAS) binnen enkele weken na presentatie in de tweede lijn. Bij patiënten die een endovasculaire trombectomie (EVT) ondergaan vanwege een acuut herseninfarct door een proximale occlusie in de anterieure circulatie, kan de carotisstenose ook al tijdens EVT worden behandeld met een CAS. De optie om een carotisstenose tijdens EVT te behandelen is relatief nieuw en introduceert een dilemma: wel of niet stenten tijdens EVT? In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken omtrent de behandeling van een extracraniële atherosclerotische carotisstenose van ≥50% tijdens EVT, zowel in de literatuur als in centra waar EVT wordt uitgevoerd. Uit het literatuuroverzicht en een enquête uitgevoerd onder Nederlandse en enkele Belgische specialisten blijkt dat de behandeling van een extracraniële carotisstenose bij patiënten met een acuut herseninfarct sterk varieert. Er is behoefte aan eenduidig beleid, wat idealiter wordt gebaseerd op gerandomiseerde studies.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(3):95–102)

Lees verder

Het neurogeen ‘thoracic outlet’-syndroom: nieuwe inzichten en ontwikkelingen

TNN - jaargang 124, nummer 2, april 2023

dr. N. Pesser , S.B.J. Teijink , J. Goeteyn MSc, prof. dr. M.R.H.M. van Sambeek , dr. R.A.R. Gons , prof. dr. J.A.W. Teijink , dr. B.F.L. van Nuenen

SAMENVATTING

Het neurogeen ‘thoracic outlet’-syndroom (NTOS) is de verzamelnaam voor klachten ten gevolge van een symptomatische beknelling van de plexus brachialis. Als gevolg van deze beknelling kan een scala aan klachten in de hand, arm, schouder en/of nek ontstaan. De meest herkenbare vorm van NTOS is de Gilliatt-Sumner-hand (GSH). Een GSH kan worden herkend aan spieratrofie van onder andere de musculi interossei met daarbij hypesthesie van de n. ulnaris en n. cutaneus antebrachii medialis. Het merendeel van de NTOS-patiënten presenteert zich echter met een klachtenpatroon zonder de klassieke en objectiveerbare GSH-afwijkingen. Met behulp van de in 2016 gepubliceerde ‘reporting standards TOS’ werd in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een zorgpad geïmplementeerd voor de diagnostiek en behandeling van NTOS. Dit zorgpad vraagt een multidisciplinaire benadering waarin de neuroloog een belangrijke rol speelt. In dit overzichtsartikel worden de rol van de neuroloog en de uitkomsten van het NTOS-zorgpad aan de hand van de recente literatuur besproken.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(2):52–9)

Lees verder

Voorspellende dromen: het belang van goede herkenning en diagnostiek van REM-slaapgedragsstoornis

TNN - jaargang 124, nummer 1, februari 2023

dr. K.D. van Dijk , prof. dr. O.A. van den Heuvel , prof. dr. S. Overeem , prof. dr. Y.D. van der Werf , dr. A. Pijpers

SAMENVATTING

REM-slaapgedragsstoornis (‘rapid eye movement sleep behavior disorder’; RBD) is een parasomnie die optreedt vanuit de REM-slaap en waarbij sprake is van het uitvoeren van soms agressieve droominhoud. Het ontbreken van de normaal aanwezige atonie tijdens de REM-slaap ligt ten grondslag aan RBD. Daarbij is sprake van een disbalans tussen excitatie en inhibitie van hersenstamkernen die betrokken zijn bij de regulatie van de spiertonus tijdens de REM-slaap. RBD kan optreden voorafgaand aan de ontwikkeling van de ziekte van Parkinson, dementie met ‘Lewy bodies’ en multipele systeematrofie, of in het beloop hiervan. Ook kan RBD optreden in het kader van een aantal andere neurologische aandoeningen, zoals auto-immuunencefalitiden en narcolepsie, en het gebruik van medicatie, zoals antidepressiva. Voor het stellen van de diagnose is een polysomnografie met video en extra EMG-beplakking vereist. Hiermee kan het ontbreken van de normaal aanwezige atonie tijdens de REM-slaap worden aangetoond en kunnen veelvoorkomende ‘mimics’ worden onderscheiden, zoals obstructieve slaapapneu, non-REM-parasomnie en slaapgerelateerde hypermotore epilepsie. De behandeling omvat adviezen ten aanzien van de veiligheid van de slaapomgeving en het verminderen van uitlokkende en/of verergerende factoren, zoals medicatie. Verdere behandeling is symptomatisch, met clonazepam en melatonine als meest gebruikte middelen.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(1):4–12)

Lees verder

MOGAD ontsluierd?

TNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022

dr. A.F.W.M. de Bruyn , prof. dr. B.D.P. Dubois

Antilichaam-gemedieerde aandoeningen van het centrale zenuwstelsel vormen een belangrijk en steeds uitbreidend spectrum van pathologieën waarmee de neuroloog kan worden geconfronteerd. De laatste 20–30 jaar is op basis van de vondst van nieuwe antilichamen en pathologische studies achtereenvolgens een onderscheid gemaakt tussen inflammatoire aandoeningen gericht tegen intracellulaire neuronale antigenen (zoals anti-Hu-encefalomyelitis, waarbij het antilichaam niet rechtstreeks pathogeen is), tegen oppervlakteantigenen op de celmembraam (zoals NMDA-receptorencefalitis, waarbij het antilichaam een rechtstreeks pathogeen effect heeft), tegen antigenen op de astrocyt (astrocytopathieën zoals AQP4-positieve neuromyelitis optica-spectrumziekte [NMOSD] en auto-immuun GFAP-geassocieerde astrocytopathie) en tot slot tegen antigenen op de oligodendrocyt (oligodendrocytopathie). Tot deze laatste groep behoort ‘MOG antibody associated disorder’ (MOGAD) als een prototype demyeliniserende aandoening waarbij de pathogene rol van anti-MOG-IgG in 2015 werd ontdekt.1 Willekens et al. geven in hun overzichtsartikel een gedetailleerde stand van zaken omtrent MOGAD, wat als zeer bruikbaar houvast kan dienen in de klinische praktijk.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):352–3)

Lees verder

MOGAD: MOG-antistof-gerelateerde ziekte

TNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022

dr. B.M.P. Willekens , drs. A.L. Bruijstens , dr. R. Neuteboom , dr. J. Smolders , dr. B.H.A. Wokke

SAMENVATTING

MOG-antistof-gerelateerde ziekte is een zeldzame neuro-inflammatoire ziekte van het centraal zenuwstelsel die voorkomt bij zowel kinderen als volwassenen. Het klinisch fenotype is sterk leeftijdsafhankelijk. Acute gedissemineerde encefalomyelitis komt vooral voor bij jonge kinderen, en recidiverende neuromyelitis optica bij oudere kinderen en volwassenen. Ongeveer 30% van de kinderen en 40% van de volwassenen kent een ziekteverloop met recidiverende aanvallen. De behandeling van aanvallen bestaat uit methylprednisolon, gevolgd door plasmaferese als er onvoldoende respons is op methylprednisolon. Een chronische immuunsuppressieve behandeling wordt geadviseerd na een tweede episode.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):354–60)

Lees verder

Dunnevezelneuropathie: wat hebben we de patiënt te bieden?

TNN - jaargang 123, nummer 7, november 2022

M. Geerts MSc, prof. dr. C.G. Faber , prof. dr. I.S.J. Merkies , dr. J.G.J. Hoeijmakers

SAMENVATTING

Dunnevezelneuropathie is een pijnlijke en vaak invaliderende perifere neuropathie, waarbij autonome stoornissen voor kunnen komen. De diagnose wordt niet altijd direct herkend, doordat bij oriënterend neurologisch onderzoek en zenuwgeleidingsonderzoek vaak geen afwijkingen worden gevonden. De kennis over de diagnostiek, etiologie, pathofysiologie en behandeling van dunnevezelneuropathie neemt toe. Hierdoor hebben we de patiënt steeds meer te bieden.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(7):297–304)

Lees verder