Klinisch significante respons op onasemnogene abeparvovec bij jonge baby’s met SMA

april 2021 Farmanieuws Marjolein Haakman-Groot

Editor’s pick van prof. Robert van Oostenbrugge, vasculair neuroloog, Maastricht UMC

Spinale musculaire atrofie (SMA) type 1, ook bekend als de ziekte van Werdnig-Hoffmann, is een aandoening waarbij de lagere motorneuronen in het ruggenmerg zijn aangetast en waarbij symptomen van atrofie verschijnen binnen de eerste 6 maanden van het leven. Deze baby’s hebben last van hele zwakke en slappe armen en benen, ook bekend als hypotenie. Hierbij heeft de baby onder meer weinig tot geen controle over zijn/haar nekspieren en moeite om gewicht te zetten op been- of schouderspieren. Daarnaast kunnen problemen ontstaan met eten, ademen, slikken en bewegen. De meeste baby’s met SMA type 1 overlijden tijdens de eerste levensjaren, vaak wegens ademhalingsproblemen wanneer de ademhalingsspieren verlamd raken. Alternatief hebben de patiënten permanent behoefte aan kunstmatige beademing.

Om deze jonge kinderen een andere optie te bieden is onasemnogene abeparvovec ontwikkeld. Deze gentherapie is bedoeld voor patiënten met erfelijke mutaties (deleties of puntmutaties) in beide allelen van het SMN1-gen of maximaal drie kopieën van het SMN2-gen. Het SMN1-gen is essentieel voor het normale functioneren van de motorneuronen. Onasemnogene abeparvovec bevat een functionele kopie van het gen en kan via injectie de zenuwen bereiken waarna er genoeg eiwit kan worden aangemaakt om de spierfunctie te herstellen. De effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van de therapie zijn onderzocht in de fase III-studie STR1VE.

Onasemnogene abeparvovec bij baby’s met SMA

STR1VE is een open-label-studie met een enkele arm die 22 patiënten uit 12 Amerikaanse ziekenhuizen includeerde. Deze patiënten waren jonger dan 6 maanden en hadden deleties of puntmutaties in beide allelen van het SMN1-gen en 1 of 2 kopieën van SMN2. De patiënten ontvingen eenmaal een infusie met onasemnogene abeparvovec (1,1*1014 vectorgenomen per kg), wat circa 30 tot 60 minuten in beslag nam. De patiënten werden vervolgens 4 weken lang eenmaal per week beoordeeld en daarna eenmaal per maand tot het einde van de studie (bij leeftijd van 18 maanden of vroege beëindiging). Effectiviteit werd beoordeeld aan de hand van het vermogen om onafhankelijk te zitten voor 30 seconden op een leeftijd van 18 maanden (Bayley-III item 26) en nog leven zonder behoefte te hebben aan permanente ventilatie op een leeftijd van 14 maanden. De uitkomsten van de baby’s die werden behandeld met onasemnogene abeparvovec werden vergeleken met 23 baby’s met SMA type 1 die geen behandeling ontvingen uit de ‘Pediatric Neuromuscular Clinical Research’ dataset.

Klinisch significante respons onasemnogene abeparvovec

Uit deze studie bleek dat de SMA-patiënten significant gunstigere uitkomsten vertoonden wanneer zij werden behandeld met onasemnogene abeparvovec, ten op zichte van SMA-patiënten die geen behandeling ondergingen. Zo waren 13 van de 22 baby’s (59%; 97,5%-BI: 36-100) behandeld met de gentherapie in staat om onafhankelijk te zitten voor minstens 30 seconden op een leeftijd van 18 maanden. Bij de niet-behandelde baby’s was dit geen enkele patiënt gelukt (p<0,0001). Daarnaast leefden 20 van de 22 behandelde baby’s (91%; 97,5%-BI: 79-100) na 14 maanden nog zonder behoefte aan permanente beademing. Bij baby’s die niet waren behandeld, was dit geval bij 6 van de 23 (26%; 97,5%-BI: 8-44; p<0,0001).

Verder ontwikkelden alle patiënten die de gentherapie ontvingen minstens één bijwerking, waarbij de meest voorkomende bijwerking koorts was. Daarnaast waren de meest voorkomende ernstige bijwerkingen bronchiolitis, longontsteking, ademhalingsproblemen en bronchiolitis veroorzaakt door het respiratoir syncytieel virus. Hierbij waren er drie ernstige bijwerkingen die (mogelijk) gerelateerd waren aan de behandeling; verhoogde leveraminotransferasen (n=2) en hydrocefalus (n=1).

Inzet gentherapie bij SMA

Uit de fase III-studie STR1VE bleek dat baby’s met spinale musculaire atrofie type 1 een klinisch significante respons vertonen op behandeling met onasemnogene abeparvovec. Zo was circa 60% van de baby’s na 1,5 jaar in staat om onafhankelijk te zitten en leefde 90% nog na ruim een jaar zonder permanente kunstmatige beademing. Wel ontwikkelden alle patiënten bijwerkingen, waarvan er drie ernstige bijwerkingen konden worden gelinkt aan de behandeling. In mei 2020 is onasemnogene abeparvovec door de EMA goedgekeurd voor behandeling van jonge kinderen met SMA. Wel is hierbij de voorwaarde dat het onderzoek naar de gentherapie wordt voortgezet en de goede resultaten blijven voortduren. De therapie staat momenteel in de sluis voor dure geneesmiddelen.

Referenties

  1. Day JW, Finkel RS, Chiriboga CA, et al. Onasemnogene abeparvovec gene therapy for symptomatic infantile-onset spinal muscular atrophy in patients with two copies of SMN2 (STR1VE): an open-label, single-arm, multicentre, phase 3 trial. The Lancet Neurology 2021;20:284-93.
  2. National Health Service. Spinal muscular atrophy.
  3. European Medicines Agency. Zolgensma.
  4. Zorginstituut Nederland. Pakketadvies sluisgeneesmiddel onasemnogene abeparvovec (Zolgensma®) voor de behandeling van spinale musculaire atrofie (SMA)