Werkzaamheid en veiligheid van rituximab bij niet-actieve secundair progressieve multipele sclerose

juli 2025 EAN 2025 Sanaa Benmoussa

Niet-actieve secundair progressieve multipele sclerose wordt gekenmerkt door een geleidelijke toename van neurologische beperkingen, zonder klinische exacerbaties of MRI-activiteit. Voor deze patiëntengroep bestaat momenteel geen goedgekeurde immuuntherapie, en het aantal gerichte studies is beperkt. Rituximab, een B-celdepleterend monoklonaal anti-CD20-antilichaam, wordt incidenteel ‘off-label’ toegepast bij niet-actieve secundair progressieve multipele sclerose. Tijdens EAN 2025 presenteerde Nadine Ehrhardt (University of Erlangen-Nuremberg, Erlangen, Duitsland) de resultaten van een retrospectieve analyse naar de werkzaamheid en veiligheid van rituximab bij deze specifieke subgroep.1

Hoewel de behandeling van multipele sclerose (MS) de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt, blijft de therapeutische aanpak van niet-actieve secundair progressieve MS (naSPMS) beperkt. Voor SPMS zijn weliswaar middelen als interferon-bèta-1b en siponimod goedgekeurd, maar deze zijn primair gericht op actieve vormen van de ziekte. Voor naSPMS ontbreken op dit moment goedgekeurde ziekte-modificerende therapieën.

Behandeling met rituximab, een monoklonaal antilichaam gericht tegen CD20 op B-cellen, resulteerde in gunstige uitkomsten bij andere vormen van MS, waaronder een vertraagde ‘Expanded Disability Status Scale’ (EDSS)-progressie bij SPMS, stabilisatie van progressieve MS (SPMS en primair progressieve MS [PPMS]) bij 61,1% van de patiënten, en afname van de relapsfrequentie en MRI-activiteit bij ‘relapsing-remitting’ MS, SPMS en PPMS.2,3,4 Echter, tot op heden ontbrak een specifiek onderzoek naar de werkzaamheid van B-celdepletie met rituximab bij naSPMS, inclusief structurele MRI-evaluatie. Tijdens EAN 2025 is de werkzaamheid en veiligheid van rituximab geëvalueerd bij patiënten met naSPMS.

Studieopzet

In deze multicentrische, retrospectieve studie werden patiënten geïncludeerd met de klinische diagnose naSPMS, die gedurende ten minste 6 maanden een progressief ziektebeloop zonder relapsen of MRI-activiteit vertoonden. De behandelperiode met rituximab liep van februari 2008 tot oktober 2024. De studie omvatte een observatieperiode van 2 jaar voorafgaand aan de start van rituximab, gevolgd door een follow-up van 36 maanden.
Geanalyseerde gegevens betroffen demografische en klinische kenmerken, evenals werkzaamheidsuitkomsten zoals ziekteprogressie vóór en tijdens behandeling met rituximab (verandering in de EDSS-score en de maximale loopafstand), MRI-activiteit en B-celwaarden. Daarnaast werd ook de veiligheid geëvalueerd, op basis van het optreden van ongewenste voorvallen (adverse events, AE’s) en afwijkingen in IgG en IgM.

Resultaten

In totaal werden 46 patiënten geïncludeerd met een mediane leeftijd van 49,5 jaar, waarvan 58,7% man.
Werkzaamheid
Gedurende 18 maanden voorafgaand aan de behandeling met rituximab werd een statistisch significante toename in invaliditeit waargenomen, gemeten met de EDSS-score (mediaan: 6; ‘Interquartile Range’ [IQR]: 4,0-6,0; p=0,039; n=12). De EDSS-score bij aanvang van behandeling met rituximab bedroeg 5,45 (mediaan: 6; IQR: 4-6,5). Na 12 maanden bleef de EDSS-score stabiel. Na 18 maanden werd een statistisch significante toename van de EDSS-score gerapporteerd (mediaan: 6; IQR: 4,38-6,5; p=0,046; n=34), en deze progressie zette zich voort tot maand 36 (mediaan: 6; IQR: 4,5-6,5; p=0,029; n=24). Wat betreft de maximale loopafstand werd 24 maanden voorafgaand aan de behandeling met rituximab een statistisch significante afname vastgesteld (p=0,018). Na 36 maanden behandeling met rituximab stabiliseerde dit beeld (p=0,029). Tussen 18 en 6 maanden voorafgaand aan behandeling met rituximab vertoonden 3 patiënten nieuwe of vergrote of laesies op MRI. In de periode van 6 tot 30 maanden na de start van rituximab werd dergelijke MRI-activiteit waargenomen bij 6 patiënten. Na 6 maanden behandeling werd een statistisch significante reductie in het aantal B-cellen vastgesteld (p<0,01) en deze depletie bleef behouden gedurende de gehele follow-upperiode.
Veiligheid
De meest voorkomende AE’s tijdens de behandeling met rituximab waren infusiegerelateerde reacties, urineweginfecties en luchtweginfecties. Bij één patiënt werd gedurende de behandelingsperiode een vulvacarcinoom vastgesteld. De voornaamste reden voor het staken van de behandeling met rituximab was onvoldoende werkzaamheid, gevolgd door de aanwezigheid van comorbiditeiten en de keuze van de patiënt. Verder werd een daling in IgG-waarden waargenomen van een mediaan van 939,71 mg/dl voorafgaand aan behandeling tot 820 mg/dl tijdens de behandeling (referentiewaarde: ≥700 mg/dl). Voor IgM daalden de waarden van een mediaan van 75 mg/dl naar 38,5 mg/dl (referentiewaarde: ≥ 40mg/dl).

Conclusie

Ondanks behandeling met rituximab werd bij patiënten met naSPMS een lichte, maar statistisch significante toename in invaliditeitsprogressie waargenomen over een periode van 36 maanden. De behandeling werd over het algemeen goed verdragen en vertoonde een gunstig veiligheidsprofiel. Belangrijke beperkingen van de studie zijn de kleine steekproefgrootte, het ontbreken van een controlegroep en de retrospectieve opzet van het onderzoek.


Referenties

  1. Ehrhardt N, et al. Effect of rituximab on non-active secondary progressive multiple sclerosis – a retrospective multicenter analysis. Gepresenteerd tijdens EAN 2025; abstract OPR-080.
  2. Naegelin Y, Naegelin P, von Felten S, et al. Association of rituximab treatment with disability progression among patients with secondary progressive multiple sclerosis. JAMA Neurol 2019;76:274-81.
  3. Einsiedler M, Kremer L, Fleury M, et al. Anti-CD20 immunotherapy in progressive multiple sclerosis: 2-year real-world follow-up of 108 patients. J Neurol 2022;269:4846-52.
  4. Bellinvia A, Prestipino E, Portaccio E, et al. Experience with rituximab therapy in a real-life sample of multiple sclerosis patients. Neurol Sci 2020;41:2939-45.