Het gebruik van ziektemodulerende therapieën (ZMT’s), vooral de effectievere immunomodulerende tweedelijnsbehandelingen, gaat gepaard met verhoogd risico op infecties. Hoe groot dat risico daadwerkelijk is, blijft nog moeilijk vast te stellen. Tijdens ECTRIMS 2024 presenteerde dr. Afagh Garjani (University of Nottingham, VK) de resultaten van een longitudinale, prospectieve cohortstudie waarin het risico op ziekenhuisopnames door infectie bij patiënten die behandeld worden met ZMT’s werd onderzocht.1
Effectieve immunomodulerende middelen onderdrukken inflammatie om de exacerbatiefrequentie te verlagen, maar dit brengt ook een risico op infecties met zich mee.2 Het exacte risico is op dit moment moeilijk vast te stellen, aangezien grootschalige ‘real-world’-analyses slechts sporadisch te vinden zijn. In deze longitudinale, prospectieve cohortstudie werden klinische gegevens van het Engelse NHS geanalyseerd, waarbij het risico op ziekenhuisopnames door infecties bij het gebruik van verschillende ZMT’s werden vergeleken met elkaar.
Alle patiënten met MS tussen de 20-69 jaar die gedurende ten minste 24 weken werden behandeld met een ZMT in de periode van april 2015 tot en met november 2023, werden geïncludeerd in de studie. De ZMT’s die werden meegenomen waren cladribine, dimethylfumaraat, fingolimod, glatirameeracetaat, interferon-β, natalizumab, ocrelizumab, ofatumumab, ponesimod, siponimod en teriflunomide. Informatie over ziekenhuisopnames door infecties werden verkregen uit de ‘Hospital Episode Statistics’ in februari 2024.
In totaal werden 25.524 patiënten met MS geïncludeerd. De meesten van hen kregen ocrelizumab (29,8%), natalizumab (14,3%) of ofatumumab (12,5%). De mediane behandelduur was ongeveer een jaar voor de recent goedgekeurde ofatumumab, ponesimod en siponimod en 2,5 jaar voor ocrelizumab en cladribine. Voor de overige behandelingen lag de mediane behandelduur rond de 5 jaar. Na correctie voor leeftijd en geslacht, bleek dat patiënten die natalizumab en siponimod gebruiken het hoogste risico hadden op een ziekenhuisopname (in het algemeen), met ongeveer 16 opnames per 100 persoonjaren. Het hoogste risico op een infectiegerelateerde ziekenhuisopname werd gezien bij behandeling met cladribine (11 opnames per 100 persoonjaren), en bij behandeling met ocrelizumab (7 opnames per 100 persoonjaren).
Deze resultaten zijn echter niet gecorrigeerd voor fysieke invaliditeit of kwetsbaarheid van de patiënten. Daarom hebben de onderzoekers een aanvullende analyse uitgevoerd die rekening houdt met herhalende metingen. Hierbij is gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, behandelduur en ziekenhuisopnames ongerelateerd aan infecties, als maatstaf voor de kwetsbaarheid van de patiëntengroep. Het risico op infectiegerelateerde ziekenhuisopnames werd daarbij vergeleken met het risico bij behandeling met dimethylfumaraat. In deze analyse was het risico op infectiegerelateerde ziekenhuisopname bij cladribine-gebruik niet significant (OR [95% BI]: 1,37 [0,98-1,90]), maar bij gebruik van ocrelizumab was het risico daarentegen wel significant verhoogd (OR [95% BI]: 1,32 [1,05-1,66]). Dit verschil is deels te verklaren doordat ocrelizumab veel vaker gebruikt wordt, waardoor het risico met meer zekerheid kan worden bepaald. Voor de recent goedgekeurde middelen ofatumumab en ponesimod kon het risico niet met zekerheid worden vastgesteld, vanwege de kortere behandelduur.
Bepaalde ZMT’s, zoals cladribine en ocrelizumab, kunnen mogelijk het risico op infectiegerelateerde ziekenhuisopnames verhogen bij patiënten met MS. Deze resultaten benadrukken het belang van het zorgvuldig afwegen van dit risico en maatregelen te overwegen om dit risico bij deze patiënten te verkleinen.
Referenties