FARMACOTHERAPIE

Ingezonden brief

TNN - jaargang 125, nummer 3, mei 2024

drs. K.H. Kho , drs. D.H.K. Flipse , drs. N.P. Monteira de Oliveira , prof. dr. F.J.P.M. Huygen , prof. dr. T. Theys

Reactie op het artikel ‘Behandeling van neuropathische pijn bij patiënten met dunnevezelneuropathie’, geschreven door V.M.M. van Meegen et al. Tijdschr
Neurol Neurochir 2024;125(2):62-7.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2024;125(3):112)

Lees verder

Behandeling van neuropathische pijn bij patiënten met dunnevezelneuropathie

TNN - jaargang 125, nummer 2, maart 2024

V.M.M. van Meegen MSc, D. Kool MSc, prof. dr. C.G. Faber , dr. B.A. Brouwer , dr. J.G.J. Hoeijmakers

SAMENVATTING

Dunnevezelneuropathie wordt veroorzaakt door schade aan de dunne Aδ- en C-vezels en wordt gekenmerkt door chronische pijn. Behandeling van deze pijn is ingewikkeld, maar cruciaal vanwege de vele gevolgen. Een op zichzelf staande medicamenteuze behandeling heeft echter meestal een beperkt effect en is daardoor niet afdoende. Verwachtingenmanagement en aandacht voor het biopsychosociaal model zijn minstens zo belangrijk als medicatie in de behandeling van pijn. In dit artikel wordt ingegaan op de verschillende mogelijke behandelingen van dunnevezelneuropathie en wordt een stappenplan gepresenteerd met tips voor de praktijk.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2024;125(2):62–7)

Lees verder

Farmacotherapie bij epilepsie

TNN - jaargang 125, nummer 1, februari 2024

drs. T. Balvers , dr. H.F. van Thuijl , prof. dr. M. Zijlmans

SAMENVATTING

Traditiegetrouw wordt de keuze voor anti-aanvalsmedicatie bij volwassenen met epilepsie gebaseerd op de werking bij verschillende typen epilepsie: focaal of gegeneraliseerd. Een sterke toename van de beschikbare medicatie maakt dat er een verschuiving plaatsvindt, waarbij ook het patiëntenprofiel en de te verwachten bijwerkingen in de keuze worden meegenomen. Bij opeenvolgende pogingen en ‘add-on’-medicatie wegen tevens de overeenkomsten en verschillen in werkingsmechanismen mee.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2024;125(1):21–7)

Lees verder

Neurologische auto-immuunziekten en anti-CD20-therapie: verschillen tussen middelen en hun klinische toepassing

TNN - jaargang 124, nummer 7, november 2023

L.G. Schoof , dr. J. Mostert , dr. E. Hoitsma , S.M. van Ham , drs. F. Eftimov , dr. E.M.M. Strijbis , dr. B.W. van Oosten

SAMENVATTING

B-cellen spelen een rol in de pathofysiologie van neurologische auto-immuunziekten. Hierdoor zijn B-cellen een interessant aangrijpingspunt voor behandeling. B-cellen kunnen specifiek worden uitgeschakeld door therapeutische antistoffen tegen CD20, een transmembraan eiwit aan de oppervlakte van B-cellen. Er zijn verschillende anti-CD20-therapieën ontwikkeld, waarvan met name rituximab als derdelijns- of off-labelbehandeling wordt gebruikt bij meerdere neurologische auto-immuunziekten. Bij multiple sclerose (MS) kunnen verschillende anti-CD20-therapieën worden gebruikt. De beschikbare anti-CD20-therapieën hebben verschillende werkingsmechanismen om B-cellen uit te schakelen. Het is daarom veelal onduidelijk of deze therapieën een vergelijkbare effectiviteit en/of veiligheid hebben. Met name rondom de behandeling van MS is deze discussie gaande, omdat er een groot verschil in kosten is tussen de beschikbare middelen. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten van ocrelizumab en rituximab, beide anti-CD20 monoklonale antilichamen. De effectiviteit en veiligheid van deze middelen in de behandeling van MS zal daarom vergeleken worden in een Nederlandse non-inferioriteitsstudie: de Noisy Rebels-trial.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(7):287–93)

Lees verder

Naar een optimale inzet van veelzijdige anti-CD20-therapie bij neurologische ziektebeelden

TNN - jaargang 124, nummer 7, november 2023

dr. J. Smolders

SAMENVATTING

In dit nummer van TNN bespreken Schoof en collega’s de rol van anti-CD20 monoklonale antilichamen bij de behandeling van een aantal neurologische indicaties, maar ook off-labeltoepassingen. Het merendeel van de neurologen kent deze preparaten vanwege de behandeling van multiple sclerose (MS) als meest prevalente neuro-inflammatoire aandoening in Nederland en België. We komen in de spreekkamer echter ook neurologische betrokkenheid tegen bij systeemaandoeningen die met rituximab worden behandeld, en zeldzame ziekten met off-labeltoepassing van rituximab, zoals auto-immuunencefalitis. Ook neuro-oncologen passen anti-CD20- therapie toe bij B-celmaligniteiten. Al met al is ‘anti-CD20’ één therapie voor een divers neurologisch palet, maar zeker geen eenheidsworst.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(7):285–6)

Lees verder

Intracerebrale bloedingen en orale anticoagulantia

TNN - jaargang 124, nummer 6, oktober 2023

dr. N.A. Hilkens , dr. A.M. Tuladhar , dr. J. Leentjens , prof. dr. C.J.M. Klijn , dr. F.H.B.M. Schreuder

SAMENVATTING

Jaarlijks maken ruim 6.000 patiënten in Nederland een intracerebrale bloeding door. Een kwart van deze patiënten gebruikt orale anticoagulantia (OAC) op het moment dat de bloeding optreedt. Het risico op een intracerebrale bloeding is ongeveer 2 keer zo hoog bij het gebruik van vitamine K-antagonisten in vergelijking met directe OAC. In de acute fase van een intracerebrale bloeding moeten OAC worden gecoupeerd. De keuze van het middel waarmee gecoupeerd wordt is afhankelijk van het type OAC, maar het wetenschappelijke bewijs voor de optimale strategie is beperkt. Patiënten die een intracerebrale bloeding overleven hebben zowel een hoog risico op een nieuwe hersenbloeding als op een herseninfarct en andere vasculaire complicaties. In 2 kleine fase II-studies is het herstarten van OAC na een intracerebrale bloeding onderzocht. Deze studies lieten zien dat herstart van OAC veilig was, maar er kon geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit. Grotere klinische trials zijn nodig om een definitief antwoord te geven op de vraag bij wie OAC het beste herstart kunnen worden en bij wie dit juist moet worden vermeden. Tot die tijd moet voor iedere patiënt een individuele afweging worden gemaakt. Hierbij moet in elk geval de locatie van de hersenbloeding, de aanwezigheid van hemorragische radiologische markers, de indicatie voor OAC en de CHA2DS2-VASc-score worden meegenomen.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(6):235–42)

Lees verder

Immuuncheckpointremmers voor progressieve multifocale leukoencefalopathie

TNN - jaargang 124, nummer 5, september 2023

dr. M. Beudel , M.T. Wijburg , dr. M.C. Brouwer

SAMENVATTING

Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is een ernstige infectie van de hersenen die wordt veroorzaakt door het JC-virus en op kan treden bij patiënten met ernstige stoornissen van het immuunsysteem. De behandeling van PML is gebaseerd op het herstellen van de immuunrespons tegen het JC-virus. Indien dit herstel niet mogelijk is, is de mortaliteit, met een mediane overleving rond 130 dagen, hoog. In de afgelopen jaren zijn meerdere innovatieve behandelstrategieën onderzocht die het immuunsysteem activeren en zo de infectie kunnen afremmen. Een recent multicenter retrospectief onderzoek toonde aan dat de behandeling met immuuncheckpointremmers de prognose van PML kan verbeteren. In dit artikel wordt ingegaan op deze nieuwe behandeling en worden de mogelijkheden en beperkingen van deze behandeling besproken.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(5):197–202)

Lees verder