NEUROLOGIE

Diepe hersenstimulatie bij de ziekte van Parkinson

TNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013

dr. V.J.J Odekerken , P. van den Munckhof , dr. P.R. Schuurman , prof. dr. R.M.A. de Bie

Samenvatting

Diepe hersenstimulatie (‘deep brain stimulation’; DBS) voor de ziekte van Parkinson kan worden overwogen bij patiënten met medicatie-geïnduceerde responsfluctuaties wanneer aanpassingen in het medicatieschema onvoldoende helpen. DBS verbetert vooral de motorische symptomen die aanvankelijk goed op dopaminerge medicatie reageerden, zoals tremor, bradykinesie en rigiditeit. Daarnaast is de tijd die patiënten gedurende de dag in de ‘off’-fase doorbrengen na DBS korter. Bovendien kan de medicatie vaak worden verminderd na DBS. Dyskinesieën nemen af. De belangrijkste risico’s van DBS zijn een (zelden voorkomend) intracerebraal hematoom, infectie, apparatuurgerelateerde complicaties en cognitieve en/of gedragsstoornissen. Er zijn verschillende doelgebieden voor diepe hersenstimulatie onderzocht. De nucleus subthalamicus lijkt de meest effectieve keuze te zijn voor het verminderen van motorische symptomen en het verbeteren van het algemeen functioneren. Recent onderzoek heeft aangetoond dat ook in een vroegere fase van de ziekte, wanneer medicatie-geïnduceerde reponsfluctuaties beginnen op te treden, DBS beter werkt dan alleen medicatie voor het verminderen van de motorische symptomen en het verbeteren van de kwaliteit van leven. Hierdoor lijkt het aantal patiënten dat in aanmerking komt voor DBS toe te nemen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:143-8)

Lees verder

TIA’s: het diagnostische en organisatorische dilemma

TNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013

dr. H.M. den Hertog , P.J. Koudstaal

Samenvatting

Patiënten met een ‘transient ischemic attack’ (TIA) hebben 5% kans op een recidief TIA of beroerte in de eerste 2 dagen. Een TIA blijft een uitdagende diagnose die meestal is gebaseerd op de anamnese. Vroege diagnose en aanvullend onderzoek is van belang voor het snel starten met preventieve maatregelen. Recentelijk is gebleken dat de 24/7-TIA-service met zowel een poliklinische als klinische benadering leidt tot een afname van het aantal vasculaire complicaties. In dit artikel worden zowel de diagnostische als organisatorische dilemma’s bij patiënten met een TIA besproken.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:149-53)

Lees verder

Familiaire cerebrale caverneuze malformaties

TNN - jaargang 114, nummer 3, september 2013

drs. M.M. Eysink Smeets , J.M.A. Verhagen , D.J. Kamphuis , A.J.M. Rozemuller , dr. J. Haan

Samenvatting

Een cerebrale caverneuze malformatie (CCM) bestaat uit een verwijde vaatholte zonder tussenliggend hersenparenchym. ‘Familiaire Cerebrale Caverneuze Malformaties (FCCM)’ is een autosomaal dominante aandoening en wordt gekenmerkt door het voorkomen van multipele CCMs. Klinische uitingen van FCCM zijn epilepsie, bloedingen, hoofdpijn en focale uitval. Bij FCCM kunnen echter ook vasculaire malformaties buiten het zenuwstelsel voorkomen, zoals caverneuze malformaties van de retina en cutane vasculaire malformaties. Zowel de klinische als radiologische penetrantie is incompleet. Drie ziektegenen zijn geïdentificeerd en de diagnose kan bevestigd worden middels DNA-diagnostiek. Een conservatief beleid is op zijn plaats in geval van asymptomatische CCMs, waarbij zowel controle middels MRI als varen op de kliniek te verdedigen is. Chirurgie kan worden overwogen bij patiënten met refractaire epilepsie, progressieve neurologische uitval of herhaaldelijke symptomatische bloedingen. In dit overzichtsartikel wordt kliniek, diagnostiek en beleid omtrent FCCM beschreven aan de hand van twee familieleden met een bewezen mutatie in het CCM1 gen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:95-104)

Lees verder

Persisterend foramen ovale en herseninfarct: hoe (be)handelen?

TNN - jaargang 114, nummer 3, september 2013

dr. J. Hofmeijer , J.E. Lindeboom , dr. S.E. Vermeer

Samenvatting

In meerdere onderzoeken is een associatie tussen cryptogene herseninfarcten en een persisterend foramen ovale (PFO) gevonden. Er werd echter geen beschermend effect van sluiting van een PFO op recidiverende cryptogene cerebrale ischemie aangetoond in drie gerandomiseerde klinische trials, ondanks suggesties hiervoor uit observationele onderzoeken. Er bestaat dus onvoldoende bewijs voor een gunstig effect van deze behandeling. Meta-analyse van data uit observationele onderzoeken toonde een lager risico van recidiverende cryptogene cerebrale ischemie tijdens behandeling met orale anticoagulantia dan met trombocytenaggregatieremmers. Behandeling met orale anticoagulantia is dus mogelijk effectiever bij patienten met een PFO en doorgemaakt herseninfarct, maar de bewijslast is laag. De huidige standaardbehandeling met trombocytenaggregatieremmers is een rationele eerste keuze voor patiënten met cryptogeen herseninfarct of TIA en PFO. Bij recidiverende cryptogene cerebrale ischemie en PFO kan behandeling met orale anticoagulantia worden overwogen. Indien percutane sluiting wordt overwogen, ondanks het ontbreken van bewijs voor effect, moeten een niet te verwaarlozen periprocedureel complicatierisico en de kans op atriumfibrilleren worden betrokken in de risicoafweging.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:105-110)

Lees verder

Behandeling van afasie door een beroerte

TNN - jaargang 114, nummer 2, juni 2013

F. Nouwens , prof. dr. D.W.J. Dippel , E.G. Visch-Brink , dr. L.M.L. de Lau

Samenvatting

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat taaltherapie bij patiënten met afasie door een beroerte effectief is, maar afdoende bewezen is dit nog niet. In dit artikel wordt de huidige stand van zaken weergegeven van onderzoek naar het effect van taaltherapie, met speciale aandacht voor timing en intensiteit. We lichten vervolgens de recent gestarte Rotterdamse Afasie Therapie Studie-3 toe, waarin het effect van vroeg-tijdige intensieve cognitief-linguïstische taaltherapie bij patiënten met een afasie door een beroerte wordt onderzocht.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:52-59)

Lees verder

De betekenis van oligoklonale banden in de liquor: van meten naar weten

TNN - jaargang 114, nummer 2, juni 2013

drs. M.M. Eysink Smeets , R.D. Oude Engberink , prof. dr. B.C. Jacobs , dr. S.F.T.M. de Bruijn

Samenvatting

Oligoklonale banden in de liquor worden vaak bepaald als onderdeel van de diagnostiek naar Multiple Sclerose. Oligoklonale banden zijn echter niet specifiek voor Multiple Sclerose, maar kunnen ook bij andere neurologische aandoeningen voorkomen. Oligoklonale banden zijn een kwalitatief kenmerk voor de aanwezigheid van immunoglobulinen. De gelijktijdige analyse van liquor en serum op oligoklonale banden kan resulteren in verschillende patronen. Verschillende bandpatronen passen bij verschillende soorten (neurologische) aandoeningen en kunnen behulpzaam zijn bij het stellen van de diagnose. In dit artikel wordt uitgelegd wat oligoklonale banden zijn, hoe ze bepaald worden en hoe de verschillende bandpatronen geïnterpreteerd moeten worden. Oligoklonale banden in de liquor worden gevonden bij demyeliniserende, inflammatoire en infectieuze ziekten van het centraal zenuwstelsel. De waarde van oligoklonale banden voor de kliniek wordt nader belicht.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:60-66)

Lees verder

Limb-shaking TIA’s

TNN - jaargang 114, nummer 1, maart 2013

S. Persoon , L.J. Kappelle , prof. dr. C.J.M. Klijn

Samenvatting

’Limb-shaking’ wordt omschreven als kortdurende, schokkerige, onwillekeurige bewegingen van een arm en/of been. Limb-shaking TIA’s duren meestal korter dan vijf minuten, gaan vaak gepaard met een parese en kunnen worden voorafgegaan door factoren waarvan wordt aangenomen dat deze de bloedtoevoer naar de hersenen bemoeilijken. Limb-shaking TIA’s komen vrijwel alleen voor bij patiënten met een ernstige stenose of occlusie in de arteria carotis interna (ACI). Patiënten met limb-shaking TIA’s en een ACI-occlusie hebben vaker een gestoorde cerebrovasculaire reactiviteit en hebben vaker leptomeningeale collateralen in vergelijking met patiënten met een ACI-occlusie zonder limb-shaking. Dit maakt een hemodynamische oorzaak van limb-shaking TIA’s zeer waarschijnlijk.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:5-10)

Lees verder