TNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022
dr. M.D.I. Vergouwen , prof. dr. G.J.E. Rinkel
Secundaire ischemie treedt op bij ongeveer 20% van de patiënten met een aneurysmatische subarachnoïdale bloeding. De pathogenese van secundaire ischemie is waarschijnlijk multifactorieel bepaald, waarbij de onderzoeksfocus zich in het afgelopen decennium heeft verlegd van vaatspasmen in de grote intracraniële arteriën naar de microcirculatie. Routinematig onderzoek met digitale subtractie-angiografie, CT-angiografie of transcraniële doppler om vaatspasmen op te sporen heeft geen toegevoegde waarde ten aanzien van de behandeling of het uiteindelijke herstel. Als er behandelingen beschikbaar komen voor secundaire ischemie, kan er een rol ontstaan voor (seriële) CT-perfusie, diffusiegewogen MRI of continue EEG-monitoring om ischemie vroeg te detecteren. Er is geen bewijs dat de uitkomst verbetert door hypertensie-inductie bij patiënten met secundaire ischemie of door endovasculaire behandeling van vaatspasmen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):361–6)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 7, november 2022
L. van den Abbeele , drs. H.F. den Boogert , E.M.J.R. Brouwers , drs. S.A.H. Pegge , dr. E.J. van Lindert
Idiopathische ‘normal pressure hydrocephalus’ (iNPH) kenmerkt zich door een klinische trias van loopstoornissen, cognitieve stoornissen en urineincontinentie. Op beeldvorming is een ventriculomegalie zichtbaar en de liquordruk is niet afwijkend. De symptomen zijn niet specifiek en het klinisch beeld overlapt met dat van andere neurodegeneratieve ziekten, hetgeen resulteert in een forse onderdiagnostiek en late onderkenning van het ziektebeeld. Het plaatsen van een liquordrain is de enige zinvolle symptoombehandeling van iNPH. Het is van belang breed te kijken naar de anamnese, comorbiditeit, het looppatroon, de cognitie, beeldvormend en aanvullend onderzoek naar de liquorcirculatie. Op basis van deze gegevens kan voor de individuele patiënt worden beoordeeld of de diagnose iNPH kan worden gesteld en een afweging worden gemaakt ten aanzien van de kans op verbetering door een liquordrain. In dit artikel wordt een overzicht gegeven op grond van de recente inzichten in de literatuur over iNPH, met de focus op diagnostiek en behandeling.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(7):305–12)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 6, oktober 2022
R.G. Huisman , drs. P. van Schie , prof. dr. P.R. Schuurman
Congenitale musculaire torticollis (CMT) is een aandoening waarbij een scheefstand van het hoofd ontstaat door een contractuur van de m. sternocleidomastoideus (SCM), waarin een abnormale bindweefselstreng aanwezig is. De aandoening wordt vaak in de eerste maanden na de geboorte ontdekt en kan meestal goed worden behandeld met fysiotherapie. Soms wordt een operatieve behandeling uitgevoerd, waarbij de SCM net boven de aanhechtingen bij de clavicula en het sternum wordt gekliefd. Op de afdeling Neurochirurgie van het Amsterdam UMC komen echter met enige regelmaat (jong)volwassen patiënten bij wie deze behandelingen geen effect hebben gehad. Voor deze patiënten is een nieuwe operatieve methode ontwikkeld. Dit artikel beschrijft een onderzoek naar het effect van deze nieuwe behandeling met behulp van patiëntgerapporteerde uitkomstmaten. De operatie, waarbij de in de SCM aanwezige bindweefselstreng mid-cervicaal wordt gekliefd, had goed effect op zowel de draaibeperking van het hoofd en de houding in rust als op de met CMT geassocieerde hoofd- of nekpijn. Het voornaamste risico is beschadiging van de n. auricularis magnus, met tijdelijke hypesthesie bij de onderkaak als gevolg. Wij adviseren om bij een patiënt met CMT die niet reageert op eerdere behandelingen, deze nieuwe operatieve methode te overwegen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(6):257–62)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 5, september 2022
dr. P. van Eijsden
De vraag of je moet snijden is niet altijd eenvoudig te beantwoorden. In dit stuk wordt betoogd dat de chirurg voor goede indicatiestelling maar in beperkte mate kan terugvallen op het oordeel van de patiënt of objectieve parameters. Uiteindelijk zal de chirurg de verantwoordelijkheid moeten nemen om een oordeel te vellen. Daardoor spelen onvermijdelijk allerlei strikt persoonlijke overtuigingen en karaktereigenschappen van die chirurg mee. Om betere beslissingen te nemen, zullen chirurgen daarom bewust aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van dit interne kompas.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(5):205-9)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 5, september 2022
dr. mr. D.R. Buis
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(5):204)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 4, june 2022
M.D. Dijkman MSc, drs. B.C.A.M. van Ginneken , dr. F.T. Kerkhoff , drs. J.J.A. Eijkenboom , dr. E.J. van Lindert
Pinealiscystes zijn een veelvoorkomende bevinding op MRI-scans van de hersenen. Omdat de relatie tussen de cyste en het soms niet-specifieke klachtenpatroon van de patiënt vaak onduidelijk is, wordt veelal geen neurochirurgische behandeling overwogen indien er geen hydrocefalus of syndroom van Parinaud aanwezig is. In dit artikel wordt een 50-jarige patiënt gepresenteerd met verscheidene langdurige en invaliderende klachten, waaronder geobjectiveerd gezichtsveldverlies, zonder syndroom van Parinaud. Op MRI-opnamen is een pinealiscyste zichtbaar zonder ventriculomegalie. Na microchirurgische fenestratie van de cyste herstelden alle symptomen volledig, waaronder de gezichtsvelduitval. Verder wordt een kort literatuuroverzicht gegeven over de uitkomsten van neurochirurgische behandeling bij patiënten met pinealiscystes zonder hydrocefalus of Parinaud. Recentelijk werd in meerdere studies gerapporteerd dat in geval van langdurige, invaliderende, refractaire symptomen, waarbij geen andere oorzaak kan worden gevonden, microchirurgische fenestratie of excisie van de cyste in een groot deel van de patiënten symptoomreductie kan bewerkstelligen. Bij 17% van de patiënten treedt een complicatie op, waarbij dit in 4% van de gevallen tot chronische morbiditeit leidt. Concluderend kan bij patiënten met langdurige, invaliderende niet-specifieke klachten, waaronder een gezichtsvelddefect zonder alternatieve verklaring, een verwijzing naar de neurochirurg worden overwogen, ook in afwezigheid van hydrocefalus of klinisch evident tectum-mesencefalisyndroom.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(4):149–55)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 2, april 2022
M. Foppen BSc, dr. R. van den Berg , dr. M. Slot , prof. dr. W.P. Vandertop , dr. D. Verbaan
Het chronisch subduraal hematoom is een veelvoorkomende aandoening. Een afwachtend beleid kan een optie zijn voor patiënten met weinig klachten, en toediening van tranexaminezuur wordt momenteel onderzocht in klinische trials. Het merendeel van de patiënten met een chronisch subduraal hematoom wordt echter geopereerd. Een bekende complicatie van deze operatie is dat 10–30% van de patiënten een recidief ontwikkelt. De afgelopen jaren zijn enkele studies gepubliceerd over de waarde van embolisatie van de arteria meningea media als primaire of als additionele behandeling. In dit artikel wordt de rationale achter deze toepassing besproken en wordt toegelicht op welke manier embolisatie van de arteria meningea media bij patiënten met een chronisch subduraal hematoom kan worden toegepast. Tevens wordt een overzicht geboden van de resultaten van reeds gepubliceerde studies.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(2):62–9)
Lees verder