TNN - jaargang 124, nummer 3, mei 2023
prof. dr. P. De Vloo , prof. dr. K. Jansen , dr. M. Aertsen , prof. dr. L. Lewi , dr. J. van der Merwe , prof. dr. L. De Catte , prof. dr. R. Devlieger , prof. dr. J. Deprest , prof. dr. F. Van Calenbergh
Spina bifida aperta ontstaat door een onvolledige primaire neurulatie en heeft levenslange neurologische, urologische en orthopedische consequenties. De ‘two-hit’-hypothese stelt dat dit niet enkel het gevolg is van de verstoring van de embryonale aanleg, maar ook van secundaire chemische, mechanische en hydrodynamische schade die het centraal zenuwstelsel oploopt tijdens de zwangerschap. Het hypothetische voordeel van een vroegtijdige – in utero – sluiting van de spina bifida aperta op deze secundaire beschadiging werd dierexperimenteel en in een gerandomiseerde studie bevestigd. Ouders die geconfronteerd worden met een prenatale diagnose van spina bifida aperta hebben de keuze tussen zwangerschapsafbreking, postnatale of prenatale chirurgie. Prenatale chirurgie verkleint de nood aan een shunt ter behandeling van hydrocefalie, verkleint de frequentie en ernst van de geassocieerde type II Chiari-malformatie en resulteert ook in een betere motorische uitkomst in de kinderjaren. Dit dient afgewogen te worden tegen het risico op foetale sterfte en vroeggeboorte, het maternele risico op zwangerschapscomplicaties en de nood aan sectio’s bij de indexzwangerschap en toekomstige zwangerschappen. Nieuwe chirurgische technieken zoals foetoscopie en minihysterotomie proberen dit maternele en toekomstige zwangerschapsrisico te verkleinen met behoud van het foetale voordeel.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(3):104–10)
Lees verderTNN - jaargang 124, nummer 3, mei 2023
dr. mr. D.R. Buis
Editorial bij de bijdrage van De Vloo et al. getiteld ‘Foetale chirurgie voor spina bifida aperta: verleden, heden en toekomst’, Tijdschr Neurol Neurochir 2023;124(3):104-10.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(3):103)
Lees verderTNN - jaargang 124, nummer 2, april 2023
dr. M.A. Kempeneers , dr. mr. D.R. Buis , drs. R.E. Feller , dr. S.D. Roosendaal , dr. K.M. Slot , dr. N.I. Wolf , prof. dr. W.P. Vandertop
Bij kinderen met een torticollis (‘draaihals’) kan er sprake zijn van een atlanto-axiale subluxatie. Plotseling ontstane torticollis wordt meestal veroorzaakt door een mild trauma of na een infectie in het hoofd-halsgebied. Het betreft een klinische diagnose waarbij beeldvorming veelal niet nuttig is, maar in de klinische praktijk wel vaak wordt verricht. Een atlanto-axiale subluxatie op beeldvorming is in het algemeen een fysiologisch fenomeen van een kindernek in uiterste rotatiestand en neurologische verschijnselen zijn dan ook zeldzaam. De behandeling is primair conservatief door middel van pijnstilling, een harde halskraag en eventueel toevoeging van een benzodiazepine als spierrelaxans en anxiolyticum. Bij een falende behandeling of een chronische subluxatie kan repositie en immobilisatie onder narcose worden overwogen. Chirurgische behandeling is slechts bij een klein deel van de patiënten met een chronische, refractaire subluxatie, of bij onderliggende fracturen en congenitale anomalieën, geïndiceerd. Vroege diagnosestelling en behandeling is belangrijk, omdat dit geassocieerd is met een succesvollere conservatieve behandeling.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(2):60–7)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022
dr. M.D.I. Vergouwen , prof. dr. G.J.E. Rinkel
Secundaire ischemie treedt op bij ongeveer 20% van de patiënten met een aneurysmatische subarachnoïdale bloeding. De pathogenese van secundaire ischemie is waarschijnlijk multifactorieel bepaald, waarbij de onderzoeksfocus zich in het afgelopen decennium heeft verlegd van vaatspasmen in de grote intracraniële arteriën naar de microcirculatie. Routinematig onderzoek met digitale subtractie-angiografie, CT-angiografie of transcraniële doppler om vaatspasmen op te sporen heeft geen toegevoegde waarde ten aanzien van de behandeling of het uiteindelijke herstel. Als er behandelingen beschikbaar komen voor secundaire ischemie, kan er een rol ontstaan voor (seriële) CT-perfusie, diffusiegewogen MRI of continue EEG-monitoring om ischemie vroeg te detecteren. Er is geen bewijs dat de uitkomst verbetert door hypertensie-inductie bij patiënten met secundaire ischemie of door endovasculaire behandeling van vaatspasmen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):361–6)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 7, november 2022
L. van den Abbeele , drs. H.F. den Boogert , E.M.J.R. Brouwers , drs. S.A.H. Pegge , dr. E.J. van Lindert
Idiopathische ‘normal pressure hydrocephalus’ (iNPH) kenmerkt zich door een klinische trias van loopstoornissen, cognitieve stoornissen en urineincontinentie. Op beeldvorming is een ventriculomegalie zichtbaar en de liquordruk is niet afwijkend. De symptomen zijn niet specifiek en het klinisch beeld overlapt met dat van andere neurodegeneratieve ziekten, hetgeen resulteert in een forse onderdiagnostiek en late onderkenning van het ziektebeeld. Het plaatsen van een liquordrain is de enige zinvolle symptoombehandeling van iNPH. Het is van belang breed te kijken naar de anamnese, comorbiditeit, het looppatroon, de cognitie, beeldvormend en aanvullend onderzoek naar de liquorcirculatie. Op basis van deze gegevens kan voor de individuele patiënt worden beoordeeld of de diagnose iNPH kan worden gesteld en een afweging worden gemaakt ten aanzien van de kans op verbetering door een liquordrain. In dit artikel wordt een overzicht gegeven op grond van de recente inzichten in de literatuur over iNPH, met de focus op diagnostiek en behandeling.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(7):305–12)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 6, oktober 2022
R.G. Huisman , drs. P. van Schie , prof. dr. P.R. Schuurman
Congenitale musculaire torticollis (CMT) is een aandoening waarbij een scheefstand van het hoofd ontstaat door een contractuur van de m. sternocleidomastoideus (SCM), waarin een abnormale bindweefselstreng aanwezig is. De aandoening wordt vaak in de eerste maanden na de geboorte ontdekt en kan meestal goed worden behandeld met fysiotherapie. Soms wordt een operatieve behandeling uitgevoerd, waarbij de SCM net boven de aanhechtingen bij de clavicula en het sternum wordt gekliefd. Op de afdeling Neurochirurgie van het Amsterdam UMC komen echter met enige regelmaat (jong)volwassen patiënten bij wie deze behandelingen geen effect hebben gehad. Voor deze patiënten is een nieuwe operatieve methode ontwikkeld. Dit artikel beschrijft een onderzoek naar het effect van deze nieuwe behandeling met behulp van patiëntgerapporteerde uitkomstmaten. De operatie, waarbij de in de SCM aanwezige bindweefselstreng mid-cervicaal wordt gekliefd, had goed effect op zowel de draaibeperking van het hoofd en de houding in rust als op de met CMT geassocieerde hoofd- of nekpijn. Het voornaamste risico is beschadiging van de n. auricularis magnus, met tijdelijke hypesthesie bij de onderkaak als gevolg. Wij adviseren om bij een patiënt met CMT die niet reageert op eerdere behandelingen, deze nieuwe operatieve methode te overwegen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(6):257–62)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 5, september 2022
dr. mr. D.R. Buis
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(5):204)
Lees verder