TNN - jaargang 115, nummer 4, december 2014
G.J.M. Rutten , dr. G. Kristo , W. Pigmans , dr. J. Peluso , dr. H.B. Verheul
Kennis van de subcorticale (functionele) anatomie is belangrijk bij de planning en uitvoering van hersenoperaties. ‘Diffusion tensor imaging’-tractografie is een non-invasieve ‘magnetic resonance imaging’-techniek die de grotere wittebaansystemen kan visualiseren en waarvan de informatie (genavigeerd) gebruikt kan worden tijdens de operatie. In dit artikel beschrijven we onze ervaringen met het opzetten van het logistieke traject dat nodig is om tractografie beschikbaar te maken voor in principe iedere hersenoperatie. Op basis van de ervaringen bij 100 patiënten concluderen we dat ‘diffusion tensor imaging’-tractografie een waardevolle aanvulling is op de dagelijkse neurochirurgische praktijk. Wegens de complexiteit van de methode adviseren wij dat de analyse wordt gedaan door mensen die hiervoor specifiek getraind zijn en dit frequent blijven doen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:204-11)
TNN - jaargang 115, nummer 3, september 2014
dr. A.J. Colon , drs. G.L. Wagner , prof. dr. P.A.J.M. Boon , prof. dr. V. Visser-Vandewalle , dr. J.T.A. Dings , dr. O.E.M.G. Schijns
Patiënten met mogelijk operabele refractaire epilepsie kunnen na uitvoerig vooronderzoek in aanmerking komen voor S-EEG indien niet op andere wijze een besluit genomen kan worden. Data van patiënten die in MUMC+ en Kempenhaeghe S-EEG ondergingen gedurende 2008 tot en met 2011 werden prospectief verzameld. Er zijn 24 procedures bij 23 patiënten verricht, leidend tot zeventien operaties. Hiervan resulteerde 71% in het verdwijnen van de epileptische aanvallen, (al ontstonden bij één patiënt niet-epileptische aanvallen), bij 18% is een forse aanvalsreductie bereikt, bij 6% (één operatie) veranderde de aanvalsfrequentie niet. Bij 6% bestaat onzekerheid over de uitkomst.Bij vijf van de registraties (21%) trad een passagère complicatie op. Bij één patiënt een heesheid, mogelijk ten gevolge van de intubatie, en bij één patiënt een drukneuropathie van de nervus ulnaris. Direct aan S-EEG gerelateerde complicaties traden op bij drie van de registraties (13%). Blijvende complicaties zijn niet opgetreden. Bij twee patiënten ontstond onzekerheid of er toch sprake is van genetisch bepaalde epilepsie. Een gendefect is hierbij niet gevonden. We kunnen concluderen dat S-EEG een waardevolle aanvulling is bij beoordeling van mogelijke operabiliteit van medicatie resistente epilepsiepatiënten. Het blijkt, mits nauwkeurig uitgevoerd, ook een veilige onderzoeksmethode te zijn.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:137-46)
TNN - jaargang 115, nummer 2, juni 2014
A. Kronenburg , dr. A. van der Zwan , prof. dr. K.P.J. Braun , prof. dr. L. Regli , prof. dr. B.N.M. van Berckel , prof. dr. C.J.M. Klijn
Moyamoya vasculopathie is een zeldzame cerebrovasculaire aandoening met een onbekende etiologie die wordt gekenmerkt door een progressieve, bilaterale stenose van het distale gedeelte van de arteria carotis interna en van de proximale arteria cerebri anterior en media. Patiënten presenteren zich meestal met een ‘transient ischaemic attack’, herseninfarct of, meer zeldzaam, met een intracerebrale bloeding. Daarnaast kunnen er cognitieve stoornissen bestaan. Hoewel deze zeldzame aandoening voornamelijk in Oost-Azië voorkomt, wordt moyamoya steeds vaker gediagnosticeerd in de westerse wereld, vooral bij kinderen en jong volwassenen. Gerandomiseerde klinische trials ontbreken, maar er zijn sterke aanwijzingen dat neurochirurgisch ingrijpen door middel van directe, indirecte of gecombineerde revascularisatie de cerebrale perfusie verbetert en de kans op herseninfarcten verkleint. Herkenning van deze zeldzame progressieve intracraniële vaatziekte is belangrijk voor tijdige verwijzing naar een vasculair neurochirurgisch centrum.(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:77-85)
Lees verderTNN - jaargang 115, nummer 1, maart 2014
dr. J.V. Smit , ir. B.R. Plantinga , dr. M.L.F. Janssen , dr. L. Ackermans , dr. M. Oosterloo , dr. A. Duits , dr. A.F.G. Leentjens , dr. V. van Kranen-Mastenbroek , prof. dr. JJ. Van Overbeeke , prof. dr. Y. Temel
Diepe hersenstimulatie (‘deep brain stimulation’; DBS) is een behandeling waarbij stereotactisch geplaatste elektroden elektrische pulsen afgeven in het brein. De elektrische stimulatie beïnvloedt de (pathologische) activiteit van de aangrenzende axonen, somata en dendrieten. Nadat patiënten met de ziekte van Parkinson en essentiële tremor succesvol werden behandeld met DBS, is veel onderzoek gedaan naar de toepassing bij de behandeling van andere neurologische en psychiatrische aandoeningen. Deze onderzoeken resulteerden in een uitbreiding van het indicatiegebied voor DBS. Met zorgvuldige patiëntenselectie en een zorgvuldige keuze van implantatiegebied en stimulatieparameters kan DBS effectief zijn bij de behandeling van patiënten met verschillende neurologische en psychiatrische aandoeningen. Voor een verdere ontwikkeling van deze techniek is grondig preklinisch en klinisch onderzoek nodig, evenals verdere uitwerking van medisch-ethische overwegingen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:20-5)
TNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013
N.S. Korse , W.C.H. Jacobs , H.W. Elzevier , C.L.A.M. Vleggeert-Lankamp
Doel. Het cauda-equinasyndroom (CES) is een zeldzame complicatie van een lumbale hernia nuclei pulposi (HNP). Hoewel bij CES mictie, defecatie en/of seksuele functie per definitie zijn aangedaan, is weinig bekend over de langetermijnprognose van deze functies. Doel van deze studie is een literatuuroverzicht te presenteren betreffende uitkomst van mictie, defecatie en seksuele functie bij CES veroorzaakt door HNP.
Methoden. In Pubmed, Embase en Web of Science werd met behulp van een combinatie van gevoelige zoektermen gezocht naar literatuur. Studies werden geselecteerd door middel van vooraf vastgestelde selectiecriteria; het risico op bias werd beoordeeld met een voor dit doel aangepaste Cochrane checklist.
Resultaten. Vijftien studies werden geïncludeerd. Het risico op bias varieerde; 6 studies toonden een laag risico. De gemiddelde minimale follow-upduur was 17 maanden (range 3–24). Alle studies evalueerden mictie met bij 43% (range 13–90) van de patiënten disfunctie bij follow-up. Defecatie en seksuele functie werden geëvalueerd in 8 respectievelijk 9 studies waarbij 50% (range 11–90) respectievelijk 44% (10–77) disfunctie werd gevonden. Slechts 2 studies beoordeelden seksuele functie bij alle patiënten gezien in follow-up.
Conclusie. Mictie- en defecatiestoornissen prevaleren nog lange tijd na decompressie van de cauda equina bij een lumbale HNP. Seksuele disfunctie krijgt zeer beperkt aandacht, maar lijkt ook lang te blijven bestaan. Een caudasyndroom is vaak een invaliderende aandoening waarover de patiënt goed en duidelijk dient te worden geïnformeerd. De uitkomsten die hier worden gepresenteerd kunnen daarbij helpen, ondanks bias van de geïncludeerde studies, gebrek aan universele definities en vaak incomplete follow-upresultaten.
Lees verderTNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013
R. Bartels
TNN - jaargang 114, nummer 3, september 2013
E.A. Oudeman , M.J. Wondergem , dr. N.D. Kruyt , dr. Y.B. Roos , prof. dr. W.P. Vandertop
In recente trials bij patiënten met atriumfibrilleren zonder kleplijden blijken nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) minstens even effectief te zijn in de preventie van beroertes en systemische embolieën als vitamine K-antagonisten (VKA’s). Aangezien NOAC’s daarnaast gebruiksvriendelijker zijn en gepaard gaan met minder intracraniële bloedingen, is het de verwachting dat deze middelen in toenemende mate zullen worden voorgeschreven. Daarom zal men in de praktijk vaker geconfronteerd gaan worden met patiënten met een intracraniële bloeding die NOAC’s gebruiken. In deze gevallen bestaat er geen specifiek antidotum om de antistolling te couperen. Deze bijdrage beoogt daarom een overzicht te geven van de huidige (on)mogelijkheden en hoe hier in de praktijk mee om te gaan.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2013;114:111-118)